Met zoete herinneringen aan een huisje op een klif in Anaxos op Lesbos en een weelderige tuin bij een kamertje in Achaaravi op Corfu, speur ik internet af voor een weekje vakantie. Er zijn twee eisen die ik aanvink bij het zoeken naar een accommodatie: het strand moet op loopafstand zijn en de locatie rustig gelegen. Ik kom uit op een appartement in Kokkari, Samos.

Wachtend op Schiphol begin ik aan het boek De Kunst van het Reizen van de Zwitserse schrijver Alain de Botton, met beschouwingen op het reizen. Opvallend genoeg loopt het boek zolang ik het lees synchroon met mijn ervaringen op dat moment. Op Schiphol lees ik zijn uiteenzettingen over doorgangsplaatsen; als hij schrijft over vliegreizen, vlieg ik over de wolken boven Duitsland. En later, als ik aankom en het appartement niet blijkt te zijn wat het leek, komt de misantroop in mij naar boven, gelijk met die van J. K. Huysmans’ Des Esseintes waar De Botton op dat moment een hoofdstuk aan wijdt. Hij schrijft over de verwachting van een reis: dat die verwachting altijd de perfecte reis is, terwijl die in werkelijkheid altijd anders uitpakt. Daar ben ik het overigens niet mee eens, want hij bedoelt dat de werkelijkheid altijd tegenvalt, maar in dit geval klopt het aardig. Het ‘rustig gelegen appartement’ blijkt een verouderd hotel met een donkerbruin keukenmeubel en bevindt zich aan de hoofdweg; de tuin is een betegelde achterplaats. De zee ligt gelukkig wel vlakbij.
Ik zie er van af om plaats te nemen op een van de terrasjes tussen de toeristenmassa om een hapje te eten. In plaats daarvan loop ik een supermarkt binnen en koop een flesje Retsina, dolmades, een broodje, kaas en een tomaat die ik op mijn balkon opeet. Het is vrijdagavond: brommers razen de hele nacht voorbij, ik krijg bezoek van een mug, en hoor al mijn buren terugkeren van hun avondje uit in dit overgehorige hotel.

De volgende ochtend daalt de rust dan toch in mij neer. Iedereen slaapt nog, behalve de Turkse tortelduiven met hun lieve onschuldige gezichtjes, hun zachte schorre roep, en hun gefladder dat klinkt als een fluitje. De betegelde tuin grenst aan de tuinen van de achterburen. Blauwe druiventrossen hangen over de veranda’s. Er groeien granaatappelbomen, rozen, abrikozenbomen, oleanderstruiken en er ligt een piepklein moestuintje. Een grote witte kater draait zichtbaar genietend een enorme drol tussen de courgettes, rekt zich uit en balanceert stoer op een muurtje voordat hij uit mijn zicht verdwijnt. Als de zon hoger staat, gaat het vaag naar vijgen ruiken. In de verte kraait een haan.

 

Geheel in de synchronie heb ik ook een cipres: schuin tegenover mijn balkon kijk ik uit op een oude cipres vlak naast het formica tussenschot dat mijn balkon scheidt van dat van mijn buren.

 

Een oude Griek loopt tussen de strandbedden schokkerig over het kiezelstrand. Hij heeft het profiel van een vogel. Aangekomen bij de branding laat hij zijn broek zakken. Eronder komt een grote wijde onderbroek tevoorschijn. Hij loopt de zee in en wast zijn lijf. Spoelt zijn mond een paar keer met het zoute water, spuugt het uit in een bibberig straaltje en duikt in de golven. Zijn ochtendritueel. ‘s Avonds lees ik verder in De Kunst van het Reizen, een glas wijn onder handbereik op het balkon. Ik ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk waarin hij de kunst onder de loep neemt tijdens een reis door de Provence. Vincent van Gogh is de gids van dit hoofdstuk. Hij citeert Van Gogh uit een brief aan zijn broer: “De cipressen houden me voortdurend bezig. Het verbaast me dat niemand ze nog heeft gedaan zoals ik ze zie. Hun lijnen en verhoudingen zijn net zo mooi als een Egyptische obelisk. En ze zijn van zo’n uitgelezen kleur groen. Het is een zwarte wolk in een zonnig landschap.” De Botton gaat door deze beschrijving anders kijken naar de cipressen die hem al een tijdje omringen. Volgens hem heeft dat te maken met de manier waarop de cipressen in de wind bewegen. Geheel in de synchronie heb ik ook een cipres: schuin tegenover mijn balkon kijk ik uit op een oude cipres vlak naast het formica tussenschot dat mijn balkon scheidt van dat van mijn buren. Het is het huis van de tortelduiven. Terwijl ik de boom aandachtig bekijk, waait ineens de meltemi door haar takken en schudden ze van links naar rechts in een dansende beweging door elkaar.

De allereerste keer dat ik een paar maanden op reis ging, ging ik al eilandhoppend langs de Cycladen waar ik samen met mijn toenmalige vriendje kennismaakte met de Grieken, hun cultuur en hun heerlijke eten. We sliepen op het strand – lieten daar overdag onze rugzakken gewoon staan – en wandelden door dorpjes, bezochten kloosters, en werden regelmatig uitgenodigd voor bruiloften en andere partijen waar de lokaal gebrouwen Retsina zo sterk was als raki. Nu, jaren later, wandel ik door Kokkari. Het ziet er zo lieflijk uit, maar toch stemt het me treurig. Sinds die allereerste keer dat ik in Griekenland was, is er zoveel verdwenen. Of beter gezegd, er is zoveel bijgekomen. Het heeft iets ontluisterends, dit soort dorpen: ooit kleine vissersplaatsjes glijden af naar een toeristisch circuit. Alle nieuwe huizen zijn bestemd voor de toeristen; alle oude huizen zijn in verval en staan leeg. Ze vallen langzaam uit elkaar tussen de appartementencomplexen. Bouwvallen worden overwoekerd, abrikozen- en vijgenbomen, die ooit deel uitmaakte van een moestuin van een Griekse zelfvoorzienende familie, staan er verwaarloosd bij. De ongebruikte vruchten vallen op de grond waar ze worden geplet door scooters en toeristenslippers. (Daar komt die heerlijke vijgengeur vandaan!)

 

“Als alle toeristen weg zijn, heeft Kokkari zo’n 500 inwoners,” vertelt hij. “Je zou eens moeten komen in de herfst.”

 

Op mijn laatste dag krijg ik een grote tros druiven van Dimitris, de eigenaar van het hotel. Uit zijn eigen tuin, vertelt hij. Als ik terugkom van het strand geeft hij me ook nog een flesje zelfgebrouwen wijn die hij maakt van zijn druiven. We raken aan de praat en even later komt ook een fles raki uit de vriezer, eveneens van zijn druiven gemaakt. “Als alle toeristen weg zijn, heeft Kokkari zo’n 500 inwoners,” vertelt hij. “Je zou eens moeten komen in de herfst. Alle restaurants zijn gesloten, maar mijn hotel is het hele jaar door open. Het is hier prachtig in het najaar.” Ik verlang er ineens naar om te eilandhoppen in november.

“Tourism has great potential for further development and there are plans for new investments to attract visitors with an emphasis on the network of mountain villages, experiential activities, culture, gastronomy and nature. Cruise tourism and the connection of Asia Minor are currently being developed as Samos becomes the new trend for visitors from Turkey.” Dat lees ik in een brochure in het hotel. Ik houd mijn hart vast. Wat zal die oude Griek daarvan vinden, die zijn ochtendritueel begon toen Kokkari nog een vissersplaatsje was en er nog geen toerist voet op zijn eiland had gezet?