De blauwe verf van de luiken van het huis is afgebladderd, kapotte ramen zijn met hardboard dichtgetimmerd en buiten ligt een gebroken wc-pot. Bij het lege zwembad kun je een duik nemen in een berg dorre bladeren. De banden van de blauwe tractor zijn leeg en de drie Amerikaanse old-timers zijn verroest. Voederbakken voor het vee staan nog buiten in de wei, begroeid met mos.

Ik sta tussen vervallen historische gebouwen, te midden van groene bossen en velden, in een bergachtig gebied. Het geheel ziet eruit of mensen hier lang geleden plotseling zijn vertrokken en alles zo hebben achtergelaten. En dat blijkt ook zo te zijn. Dit is Tatoï, het oude zomerverblijf van de Griekse koninklijke familie. Koning Konstantínos en zijn vrouw Anne-Maria vertrokken op 13 december 1967 hals over kop uit het land, acht maanden nadat kolonels op 21 april van dat jaar een staatsgreep pleegden. Nu, meer dan 50 jaar later, is er niet veel veranderd op hun domein.

Met de fiets het koninklijk paleis bezoeken, dat was het idee. 

Tijdens mijn bezoeken aan Athene dacht ik er vaak over het domein te bezoeken. Maar het kwam er steeds niet van. Het is niet eenvoudig om hier te komen als je geen auto tot je beschikking hebt. Het paleis ligt zo’n 25 kilometer van het centrum, op de flanken van het meer dan 1400 meter hoge Párnitha-gebergte. Er rijden geen treinen of bussen naar dit gebied. Als ik een taxi zou nemen, zou ik de chauffeur ook moeten vragen mij daar weer op te pikken. 

Omdat ik nieuwsgierig ben naar dit onderbelichte paleis, boek ik voor een paar nachten een hotel aan de noordzijde van de stad, in de wijk Kifisiá. Er worden ook fietsen verhuurd. Deze ochtend fiets ik de bergen in naar het paleis, een tocht van zo’n 14 kilometer. Eenmaal op pad realiseer ik me dat de zware essenhouten Cocomat bike met de prachtige naam Penelope geen versnellingen en een houten zadel heeft. Na tien minuten bonkt mijn hoofd van de hitte en stroomt het zweet in straaltjes langs mijn lijf. Ik koop een paar flessen water en een pak mueslirepen bij een supermarkt en vervolg mijn weg. Ik verheug me niet op dit fietstochtje.

Het eerste half uur fiets ik door de prachtige wijk Kifisiá. Hier liggen de villa’s van de rijke Atheners, omgeven door groene parkachtige tuinen. Eenmaal voorbij de ringweg E75 kom ik in bosrijk gebied waar de weg gestaag omhoog loopt. De enige persoon die ik tegenkom, is een wielrenner, die naar beneden suist en vrolijk zwaait. Sommige stukken zijn zo steil dat ik moet lopen. Na zo’n anderhalf uur afwisselend fietsen en lopen sta ik bij een hek. Een bord geeft aan dat ik bij de ingang van het zomerpaleis ben. Het hek is dicht, de slagboom neergelaten, maar ik kan er omheen lopen. 

 

Griekse diplomaten reisden de Europese hoven af om een koning voor Griekenland te vinden.

 

In 1832 werd Griekenland na een langdurige onafhankelijkheidsstrijd tegen de Ottomanen onafhankelijk. De grootmachten – die de laatste jaren van de oorlog te hulp waren geschoten – besloten dat Griekenland een monarchie moest worden. Griekse diplomaten reisden de Europese hoven af om een koning voor Griekenland te vinden, maar geen enkele regerende vorst wilde zijn zoon naar de Griekse heksenketel sturen. Tot de zeventienjarige prins Otto van Beieren, zoon van Ludwig I, uit het huis Wittelsbach, in beeld kwam. Ludwig I was als fervent philhelleen vereerd om zijn zoon te laten afreizen naar het nieuw te bouwen Griekenland. Omdat de prins nog minderjarig was, werd de klus in de beginjaren door drie regenten geklaard. Vanaf 1835 nam Otto het zelf over. Niet alle Grieken waren blij met de buitenlandse inmenging en de bijbehorende koning. In 1862 dwong een opstand van het leger de koning dan ook tot afstand van de troon. De ‘Vavarokratia’, zoals de Grieken de heerschappij van de Duitsers noemden, kwam na dertig jaar tot een einde.
Het einde van het koningschap van Otto betekende niet het einde van de monarchie in Griekenland. Na zijn vertrek in 1862 gingen de grootmachten in conclaaf over een opvolger. Die werd gevonden bij het Deense koningshuis Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg. De achttienjarige prins Wilhelm George, tweede zoon van koning Christiaan XV, besteeg in 1863 als koning George I de troon. Hij bleef tot aan zijn overlijden in 1913 koning, een periode van maar liefst vijftig jaar.

 

Oude benzinepompen, schuren vol tractoren en vrachtauto’s, half ingestorte huizen.

 

En deze koning kocht het gebied van 4.500 hectare waar ik me nu bevind. Hij liet niet alleen een paleis bouwen maar ook honderden bomen planten, Deense en Zwitserse koeien aanrukken, wijnranken aanleggen en allerlei andere gewassen aanplanten. Zo ontstond hier op Tatoï een paleisdeel en een boerderijdeel. De restanten zijn nog goed zichtbaar. Er liggen zo’n veertig kleine en grote gebouwen verspreid over het immens grote terrein, tussen de weilanden en de bossen. Het doet denken aan een Zwitserse alm. Decennialang verbleef de familie van George hier in de zomers. Na zijn dood bestegen nog vijf andere Glückburgs de troon. Maar het geluk duurde niet eeuwig. Op 21 april 1967 greep een groep kolonels de macht en werd alles anders in dit land. In het begin wist de jonge koning Constantijn zich nog te handhaven maar eind 1967 vluchtte hij met zijn vrouw het land uit. Toen het kolonelsregime na een paar jaar ten val kwam, besloot de nieuwe regering onder leiding van Karamanlís een referendum te houden over het bestaan van de monarchie en ging het doek voor de koningen neer.

Toen de monarchie werd afgeschaft, werd het hele gebied staatseigendom. Konstantínos, inmiddels in London gevestigd, legde zich hier niet bij neer en bracht de kwestie voor de rechter. In 2002 besloot het Europese Hof dat de Glückburgs recht hadden op een schadevergoeding van 4.000.000.000 drachme (ongeveer 12 miljoen euro).
Het domein zelf raakte in al die jaren ernstig in verval. Het werd niet bewaakt, mensen klommen naar binnen en namen spullen mee, er brak wel eens een brand uit. Op een zeker moment besloot de overheid alle meubels, boeken, kunstvoorwerpen en andere huisraad veiligheidshalve weg te halen en op te slaan in een depot. Eén keer kreeg de familie de kans om naar Tatoï af te reizen en huisraad weg te halen. De overheid wilde in latere jaren een museum van het hele domein maken, maar vanwege de crisis is daar is tot op heden niets van terecht gekomen.

Urenlang dwaal ik over het immens grote domein. Ik loop van gebouw tot gebouw, steek de velden over en sla steeds andere bospaadjes in. Onderweg kom ik welgeteld acht mensen tegen, een jong gezin met kinderen, een mountainbiker en een verliefd stel. Ik verbaas me over alles wat hier nog ligt en staat. Oude benzinepompen, schuren vol tractoren en vrachtauto’s, half ingestorte huizen.

Behalve het boerderij-gedeelte en het paleis met bijgebouwen, is er nog een bijzonderheid te zien: de koninklijke begraafplaats. Op een heuvel tussen de bomen liggen vrijwel alle leden van de Glücksburg-familie begraven. Drie generaties koningen, van de eerste George I (die in 1913 overleed) tot de op één na laatste koning Paul I (die in 1964 overleed). Ook vrijwel alle echtgenotes van deze koningen zijn hier na hun dood begraven. De wit-marmeren graven liggen niet gecentreerd bij elkaar, maar verspreid in het bos, met in het midden een kapel. De Griekse overheid besloot enige jaren geleden dat dit de enige plek is waar de koninklijke familie nog gebruik van mag maken.

Ik vraag me af waarom niet meer inwoners van de hoofdstad dit domein bezoeken. Het is niet alleen een plek waar het voor koningen goed toeven was. Dat is het nog steeds voor de hedendaagse Athener die rust, stilte, ruimte en natuur zoekt. Aan het einde van de middag verlaat ik Tatoï en daal ik over de groene hellingen de berg weer af. Ditmaal is de zware fiets een zegening  en rol ik met gemak en in volle vaart naar beneden, terug de stad in.

Dit is een verhaal uit Mooi marmer en slapende meisjes – dwars door Athene, het tweede boek van Uitgeverij Passionate Nomads en het tweede deel van een reeks reisverhalen dwars door een land, streek of stad. 

Lees meer over Griekenland