Al meer dan 25 jaar kom ik regelmatig in Griekenland. Ik doorkruiste te voet de gebergtes van Epirus, Macedonië en de Peloponnesos, vloog naar vele eilanden voor korte vakanties, reisde langs vrijwel alle interessante archeologische hoogtepunten en een paar jaar geleden maakte ik een paar grote rondreizen, van Thracië in het uiterste noordoosten tot aan de zuidkust van Kreta, voor mijn boek ‘Druiven en Droesem. Een reis langs Griekse wijngaarden’. En als ik niet één keer per jaar naar de hoofdstad Athene vlieg, krijg ik heimwee.

 

Toch zijn er ook plekken in Griekenland die ik tot voor kort meed. Eilanden die vooral bekend staan om zon, zee en strand. Plaatsen waar de goedkope charter-vluchten in de zomermaanden iedere dag duizenden toeristen aanvoeren. Kos, Rhodos en Lesbos stonden daarom lange tijd niet hoog op mijn prioriteitenlijst.
Desondanks besloot ik een paar jaar geleden – na een drukke periode op het werk – zo’n chartervlucht naar het eiland Rhodos te boeken. Het ticket was goedkoop, de vliegtijden waren alleszins redelijk en ik wilde even rust in een nieuwe omgeving. Om de strand-minnende hordes te mijden vond ik via AirBnB een huis in de oude binnenstad van Rhodos. In het vliegtuig – uitkijkend over de vele zeilbootjes en de golven in de Egeïsche Zee – had ik eerlijk gezegd nog mijn twijfels. Beelden van dronken Britten in de badplaats Faliraki bleven opdoemen. Mocht het tegenvallen, besloot ik, dan zou ik gewoon vijf dagen met een goed boek op een terras gaan zitten.

Beelden van dronken Britten in de badplaats Faliraki bleven opdoemen. 

Na aankomst en een korte taxirit stopte chauffeur Vasilis aan de rand van de enorme stadsmuren van Rhodos, bij een grote toegangspoort. Dit was de Píli Agíou Ioánnou, de St. Janspoort. Ik liep over een oude brug die me door de poort de stad in leidde. En toen, van het ene op het andere moment, was alles anders. Ik bevond me plotseling in een echt middeleeuws stadje. De huizen in het eerste straatje waar ik belandde, waren eeuwenoud, opgebouwd uit een prachtig soort zandsteen of geverfd in een zandkleur. De straten waren niet geasfalteerd maar sierlijk belegd met kleine kiezelsteentjes. Op een hoek van de straat zaten vier mannen op leeftijd op eenvoudige houten krukjes rond een fles raki en een tavli-bord. Een kat dronk water uit een gebroken wit bordje dat iemand op straat had gezet. Een andere kat schoot weg door een gat in een kapotte houten voordeur.
Een paar tellen later stond ik voor het huis. Het viel op, want het was wit gestukt, en lag te midden van bouwvallen en andere huizen die dat stadium nog net niet hadden bereikt en nog werden bewoond. Op het pleintje bij het huis stond een eeuwenoude fontein, niet meer in gebruik. De buurman groette me vriendelijk: “Yassou koritsi” en toen klopte ik op de dikke houten deur. Het huis dat ik had gehuurd, bleek een droom. Het was een 1000 jaar oud huis met een grote houten deur, die uitkwam op een binnenplaats. Daar bevonden zich deuren die naar een keuken, slaapkamer en douche leiden. De trap naar boven kwam uit op een soort veranda waar nog eens twee slaapkamers waren. Een tweede trap leidde naar een torenkamer die uitkwam op een enorm dakterras met uitzicht op de hele stad en de zee. Het hele huis was ingericht met antieke meubels, mooie oude kelims, boeken en schilderijen. Dit was een plaats waar ik de rest van mijn leven wel zou willen blijven.

Dit was een plaats waar ik de rest van mijn leven wel zou willen blijven. 

Op de ochtend na mijn aankomst in Rhodos-stad verkende ik de omgeving. De stadsplattegrond die ik ’s ochtends bestudeerde, was vrij helder. Er ligt een dikke muur om Rhodos-stad heen. Die muur is ongeveer 4 kilometer lang. Hij begint bij de zee, loopt in een grote boog landinwaarts en eindigt ook weer bij de zee. Daarbuiten liggen de moderne wijken van de stad, het voetbalstadion, de universiteit en de meeste winkels. Binnen die immense middeleeuwse muur, via 11 toegangspoorten bereikbaar, ligt het oude deel. Het overgrote deel van de gebouwen stamt uit de middeleeuwen. De straatjes zijn smal en worden overspannen door stenen bogen. Deze dienen ter versteviging van de huizen bij aardbevingen.
In de dagen daarna verkende ik de stad. Ik bezocht het beroemde Paleis van de Grootmeesters, dat uit de 14e eeuw dateert. Het was het hoofdkwartier en paleis van de Johannieter-orde, de Ridders die hier op Rhodos in die periode de dienst uitmaakten. De lege binnenplaats was omgeven door kruisgangen en bogen, die vol stonden met Hellenistische beelden; uit een heel ander tijdperk dus. Ze stonden hier nog niet ten tijde van de Ridders. De Italianen – die begin 20e eeuw het eiland bestierden – haalden ze van het eiland Kos.

De straatjes zijn smal en worden overspannen door stenen bogen

De stadswijk rond het Paleis van de Grootmeesters is de belangrijkste reden dat Rhodos-stad in 1988 werd opgenomen op de Werelderfgoedlijst van Unesco. De Franse reiziger René Aubert de Vertot schreef in 1727 al: “Al die edele gebouwen bij elkaar, samen met de vestingwerken, maken Rodos tot één van de mooiste steden van het Oosten”.
Deze wijk werd ook wel Collachium of ‘Verboden Stad’ genoemd, omdat de lokale bevolking hier niet mocht wonen en ’s nachts überhaupt niet kon komen. Hier ligt het voormalig hospitaal, de gastenhuizen en de mooiste straat van de hele stad: de Ippoton of Ridderstraat.
Het huidige stadsbestuur heeft de straat goed geconserveerd en heeft weten te voorkomen dat de mooie panden zijn gekocht door ondernemers die er waarschijnlijk winkels, restaurants en hotels in zouden hebben gevestigd. Daardoor heerste er tijdens mijn bezoek – vroeg in de ochtend – een serene stilte. Het verschil tussen de middeleeuwse straatjes van de gewone bevolking – Chóra of Burg genoemd – en dit Collachium is ook nu nog steeds groot. In de dagen daarna bezocht ik de moskeeën die nog in tact zijn en beklom ik de Rológia, de oude klokkentoren. Ik ging op zoek naar Villa Cleobolus, waar de schrijver Lawrence Durrell had gewoond, en zat zelfs een paar uur op het strand. Aan het einde van de middag liep ik vaak door La Juderia, de Joodse wijk, terug naar mijn huis. De stad had mijn hart gestolen en enigszins beschaamd dacht ik terug aan mijn antipathie van voorheen.

Een vrolijk verlicht cruiseschip, groot als een flatgebouw, voer net de haven uit.

Op de laatste avond streek ik neer op het kleine terras van taverne Astra, waar ik linzen met gegrilde octopus at en witte wijn van wijnhuis Hatzimichalis dronk. Bij de taverne ernaast speelden een gitarist en bouzoukispeler de sterren van de hemel. Het Griekse publiek zong luidkeels mee, terwijl de ober van Astra de volumeknop van zijn muziekinstallatie met een cd van Charis Alexiou steeds hoger draaide.
Na het eten kreeg ik van hem een bord vers fruit en een glaasje masticha met honing. Ongevraagd vulde hij mijn glaasje nog twee keer bij. En het restant van mijn fles wijn werd keurig ingepakt, ‘voor thuis’. In de kakofonie van twee elkaar beconcurrerende restaurantjes liep ik via het met bogen overspannen straatje terug naar mijn middeleeuwse huis. Op het dakterras keek ik nog even uit over de zee. Een vrolijk verlicht cruiseschip, groot als een flatgebouw, voer net de haven uit.

Dit reisverhaal werd geschreven als gastblog voor de website Griekipedia: Gastblog Griekipedia

Lees meer over Griekenland