Een fietstour door Sevilla eindigt steevast met een rondje door de wijk Triana. Sevilla en Triana worden sinds jaar en dag van elkaar gescheiden door de oudste brug van de stad. De Puente de Triana, zoals de brug in de volksmond heet, heeft karakteristieke ijzervormige ringen en steekt over de Guadalquivir, een van de langste rivieren van Spanje. Vanwege haar ligging aan de andere kant van het water is Triana nooit goed geïntegreerd in de Sevillaanse stadskern. Hierdoor heeft de wijk door de eeuwen heen een sterke eigen identiteit ontwikkeld. De bewoners van de wijk voelen zich dan ook in eerste instantie trianero en pas daarna sevillano. Ze hebben de neiging nogal honkvast te zijn; sommigen steken zelfs zelden of nooit de rivier over naar Sevilla. De Trianese zanger Manuel Molina wist dit treffend onder woorden te brengen door te zingen dat hij zich een buitenlander voelt in de Calle Sierpes, toch de grootste winkelstraat in het Sevillaanse deel van de stad (Mira si soy trianero, que estando en la calle Sierpes me siento como en el extranjero). De Sevillanen op hun beurt bespotten de Trianese trots door te stellen dat het panorama op Sevilla het enige is wat écht mooi is aan Triana. Daar zit een kern van waarheid in, want vanaf de befaamde Calle Betis kun je alle spectaculaire monumenten van het historische stadscentrum prachtig zien liggen.
Tijdens de fietstour stop ik altijd bij het emblematische flamencostandbeeld op de Plaza del Altozano waar ik vertel dat Triana van oudsher de wijk is waar de zigeuners een onderkomen vonden in Sevilla. Ik benadruk dat Triana de oude zigeunerwijk – gitanería – van de stad was en allang niet meer is. Zigeuners, van oorsprong een lage kaste uit India, vestigden zich in de vijftiende eeuw in Sevilla aan de westoever van de Guadalquivir. Hun eenvoudige nederzettingen groeiden uit tot wat later Triana is gaan heten, maar was toen niet meer dan een braakliggend stuk klei. Eeuwenlang woonden zij met grote families in kleine, slecht onderhouden huizen (corrales de vecinos), altijd twee verdiepingen hoog en gebouwd rondom een gemeenschappelijke binnenplaats. Hier verzachtten zij met zang en dans een hardwerkend bestaan als ijzersmid, pottenbakker, visser of dokwerker. Het kan met recht gezegd worden dat daar, op die patio’s in Triana, de wieg staat van de flamenco, het levenslied van de Andalusische zigeuners dat door merg en been gaat. De zigeuners uit Triana zijn vrijwel nooit professionele muzikanten geweest, maar waren kunstenaars zonder dat ze het zelf door hadden.
Onder begeleiding van leger, politie en brandweer werden honderden Sevillaanse zigeuners afgevoerd naar tentenkampen en barakken ver buiten het stadscentrum.
In de jaren vijftig moest Sevilla mee met de vaart der volkeren. De stad werd uitgebreid en de aftandse zigeunerhuisjes moesten plaats maken voor moderne appartementen en flatgebouwen. Onder begeleiding van leger, politie en brandweer werden honderden Sevillaanse zigeuners afgevoerd naar tentenkampen en barakken ver buiten het stadscentrum. Afgesneden van hun stadsgenoten – waarmee ze in Triana op goede voet stonden – en zonder stromend water en sanitaire voorzieningen werden zij gedwongen een nieuw bestaan op te bouwen. Het tegenovergestelde gebeurde. Velen van hen raakten aan de drugs of kwamen in het criminele circuit terecht. De plek groeide uit tot Las 3.000 Vivienda, een van de gevaarlijkste en armste wijken van Spanje. Ik kreeg er eens een rondleiding en kon mijn ogen niet geloven. Brandende matrassen, dakloze junkies, oneindig veel afval op straat, en de flatgebouwen zagen eruit alsof ze ieder moment van ellende in elkaar zouden storten.
Hier leven de zigeuners van Triana tegenwoordig onder mensonterende omstandigheden een geïsoleerd en oneervol bestaan. Merkwaardig genoeg op slechts een steenworp afstand van de nette middenklasse wijk Bami. Een lange, grijze muur langs het spoor, die door de Sevillanen de muur van schaamte wordt genoemd (el muro de vergüenza), is het enige wat hen scheidt.
Triana is ondertussen een bruisende middenklasse wijk geworden met hippe barretjes, chique(re) restaurants en een ruim aanbod van hotels en AirB&B’s. Ondanks de afwezigheid van toonaangevende monumenten zoals die het straatbeeld bepalen in andere delen van de stad, is Triana tegenwoordig een gewilde plek voor toeristen en de beter gestelde Sevillanen. Haar gezellige pleintjes, nauwe straatjes en ontelbare bodega’s oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op levensgenieters die van heinde en verre komen om wat van de sfeer mee te pikken.
We fietsen door de wijk en stoppen bij weggestopte bodega’s als Las Golondrinas, waar we alleen staand onze tapa’s kunnen eten en La Antigua Abacería, waar we manzanilla (witte, droge sherry) en surtidos de chacina (gedroogde worsten en hammen) proeven. In Casa Cueva sluiten we de avond af en mengen we ons met de wijkbewoners, die daar ook graag komen om een vorkje te prikken. Een ongemakkelijk gevoel bekruipt me: achter al die culturele en culinaire rijkdom gaat veel aan het zicht onttrokken armoede schuil. Terwijl ik geniet van alles wat de Sevillaanse keuken te bieden heeft, dwalen mijn gedachten af naar die verdwenen zigeuners van Triana.
Dit is een gastblog van Tim ten Ham (1990). Tim ten Ham is socioloog en woonde tussen 2018 en 2020 in Sevilla. Hij werkte er als stadsgids en studeerde Europese Studies aan de Universiteit van Sevilla. In september 2022 keert hij terug naar Andalusië om het werk als gids weer op te pakken en te schrijven over de streek.
De foto is van Prisca Sinay, een Nederlandse kunstenares en fotografe die in Andalusië woont. Voor meer van haar werk: www.priscasinay.com